Meten is weten (2): over inzichten, vaardigheden, en wat Shakespeare ermee van doen heeft

In mijn vorige blogbericht benoemde ik het onderscheid tussen het aanleren dan wel toetsen van vaardigheden en van motivatie. In een ideale wereld vallen die twee samen: ik wil iets bereiken, en kijk eens aan, ik heb ook nog de vaardigheden om dat voor elkaar te krijgen. Iedereen gelukkig, iedereen blij. Helaas is de wereld verre van ideaal.

Een eenvoudig rekensommetje leert dat er -uitgaande van het onderscheid tussen vaardigheden en motivatie- er 4 soorten mensen zijn. De mensen zonder vaardigheden en motivatie, de mensen die vaardigheden bezitten maar niet de behoefte hebben er gebruik van te maken, de mensen die iets willen bereiken maar niet de vaardigheden hebben dit doel te realiseren, en de gelukkige mensen wiens motivatie wordt ondersteund door de juiste vaardigheden om het voor elkaar te krijgen.

Om dit concreet te maken kunnen we eens gaan grasduinen in het rijke theater-ouvre van William Shakespeare. De vele tientallen personages die hij heeft gecreëerd beslaan alle vier van bovenstaande categorieën.

Falstaff

In de eerste categorie (niet willen en niet kunnen) vallen veel van de komische personages. Een van de meest in het oog springende is Falstaff (Henry IV, De vrolijke vrouwtjes van Windsor). Falstaff is een bluffer, een drinkebroer, een opschepper, een fat. Als hij al een talent bezit, dan is het vooral om anderen geld en drank afhandig te maken. Heeft hij hier problemen mee? Geen enkel. Het enige probleem dat zich in zijn ogen voor kan doen is wanneer de status qua dreigt te veranderen, en er actie van hem wordt vereist. Zolang alles bij het oude blijft is er voor hem geen enkele reden om iets in zijn leven te veranderen.

In de tweede categorie (wel kunnen, niet willen) valt met enige goede wil Hamlet te plaatsen. Hamlet, wiens vader is vermoord door zijn oom Claudius, en die moet toezien hoe zijn oom nu het bed deelt met zijn moeder. Wanneer de geest van zijn vermoorde vader hem opdraagt om wraak te nemen en Claudius te doden, belandt Hamlet in een existentiële crisis. Fysiek is hij in staat zijn oom om het leven te brengen, maar “… ik, een botte, weifelmoedige schavuit, ik kwijn, droomzuchtig, door geen doel bezield en kan niets zeggen… (…) Ben ik een lafaard?” De essentie van het stuk is hoe Hamlet zich weet te ontwikkelen van een niet-willer naar iemand die uiteindelijk de knoop durft door te hakken.

Hamlet
Angelo

De categorie van ‘Wel willen, niet kunnen” wordt door een groot aantal personages bevolkt. Laat ik een iets minder bekende nemen: Angelo, uit ‘Maat voor maat.’ Angelo is een puritein, iemand voor wie seks een gruwel is, en die leeft volgens het motto ‘Regels zijn regels.’ Hij vaardigt strenge wetten uit tegen zedeloos gedrag, en veroordeelt de arme Claudio ter dood, die voor het huwelijk zijn vriendin zwanger heeft gemaakt. Claudio’s zuster Isabella, die op het punt staat in het klooster te treden, komt bij Angelo smeken om het leven van haar broer, en de oude droogstoppel valt als en blok voor het kuise meisje. Hij wil haar, maar het ontbreekt hem aan de -sociale en communicatieve- vaardigheden om zijn liefde op een normale manier te uiten. In plaats daarvan chanteert hij Isabella: als zij weigert met hem naar bed te gaan zal hij haar broer doen sterven. Uiteindelijk keert zijn strategie zich tegen hem, en in een tragi-komische ontknoping komt boontje om zijn loontje.

Tenslotte de categorie ‘Willen en kunnen’. Koning Henry V valt in het jaar 1415 in het kader van de Honderdjarige oorlog Frankrijk binnen. Bij Azincourt is zijn leger omsingelt door het Franse leger, da numeriek verre in de meerderheid is. Zijn mannen zijn moe, bang, gedemoraliseerd. Terwijl in de verte de Franse oorlogstrompetten het sein van de aanval geven heeft Henry maar enkele minuten om zijn leger te bezielen met strijdlust. “Wij enkelen, wij gelukkigen, wij broers…” doet Henry een beroep op de veerkracht en kameraadschap van zijn soldaten. “..en de heren, in Engeland nu te bed, betreuren het eens dat zij hier niet waren, en voelen zich beschaamd als iemand spreekt van het feest van Sint Crispijn.” De Engelsen behalen een (historische) eclatante overwinning. Bekijk de speech van Henry V hier.

Bij het spelen van een game (net zoals bij een boek, film, of andersoortig verhaal) gaat de speler zich identificeren met een of meerdere personages uit de game, en is hij bereid diens motivatie of gedragingen over te nemen (meer hierover is te lezen in het onderzoek van Green en Brock met betrekking tot hun ’transportation theory’). Het is interessant om te onderzoeken in hoeverre de effectiviteit van deze ’transportation’ wordt bepaald door de mate waarin het personage aan één van de bovenstaande categorieën voldoet. Met andere woorden: is een personage die kan en wil een sterker rolmodel dan iemand die het ontbreekt aan vaardigheden of motivatie? Wekken personages die niet kunnen en willen (The Big Lebowski, Platonov) bij de toeschouwer de reactie op: ‘Ik ga ook maar eens niks doen?” of motiveren ze de toeschouwer juist om aan de slag te gaan, en zich te gaan ontwikkelen?

Gisteravond zag ik Ivo van Hove bij ‘Zomergasten’, bij uitstek een regisseur die wil en die kan. Met meer dan 40 jaar ervaring, honderden stukken op zijn naam, en bekroningen op zijn werk in binnen- en buitenland lijkt Ten Hove op Henry V: hij motiveert me, inspireert, brengt me op nieuwe ideeën. Andere theatermakers die me diepgaand hebben beïnvloedt zijn mensen als Erik Vos, Dirk Tanghe, en Theu Boermans. Allemaal mensen die kunnen en willen, en daarmee voor mij tot rolmodel werden. Ik denk dat ’transportation’ vooral plaatsvindt met mensen (of het nu rolpersonages zijn, of echte mensen) die we diep in ons hart graag willen zijn. Tegelijkertijd moeten ze niet té volmaakt zijn: ze moeten een onvolkomenheid hebben die hen menselijk maakt, en voor ons ‘gewone stervelingen’ enigszins bereikbaar. Want wie kan en wil zich nu identificeren met de grootste entiteit die alles kan wat Hij wil: God?